Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trouw·ge·reed·schap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trouwgereedschap trouwgereedschappen
verkleinwoord trouwgereedschapje trouwgereedschapjes

Zelfstandig naamwoord

het trouwgereedschapo

  1. (eufemisme) de externe genitalia van de man (penis en testes)
    • Och Here, het is weer zover. Tennissende mevrouwen zijn boos, want ze worden schandalig gediscrimineerd. Eerst was er al dat gedoe over tennismeneer Djokovic, de nummer één van de wereld, die durfde te roepen dat het toch wel een tikkeltje absurd is dat tennissende mevrouwen evenveel verdienen als tennissende meneren. Mocht hij uiteraard niet zeggen, want het is hartstikke terecht dat dames voor hooguit drie setjes eenzelfde riante bedrag op hun bankrekeningen krijgen gestort als heren voor slopende vijfsetters. Het uurloon van de vrouwen ligt dientengevolge veel hoger dan dat van de mannen, maar gelieve daar over te zwijgen, als je trouwgereedschap je lief is.[1] 
    • In een vorig verhaal heb ik het al eens gehad over de Vincentius Bibliotheek, maar de Vincentius vereniging deed natuurlijk veel meer voor de armen. Het was echter wel een feit, dat de mensen, die geholpen moesten worden, het liever voor de buitenwacht niet wilde weten. Ze schaamden zich en soms kreeg er iemand, die rond de feestdagen een paar nieuwe schoenen droeg, de opmerking te horen, Zo is Vincentius langs geweest? Er waren kinderen, die zich dan doodschaamden, maar ik weet ook, dat je dat niet tegen een bepaalde jongen, uit een zeer arme en vaderloze familie, moest zeggen, want dan konden, die mooie glimmende en krakende schoenen, een ravage aanrichten aan het trouwgereedschap van de leukerd. In ieder geval liep hij een paar dagen heel hoog te zingen.[2] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. de Telegraaf BERT DIJKSTRA vrijdag 1 juli 2016
  2. http://www.engelfriet.net/Alie/Gastenboek/soepkokerij.htm geraadpleegd 25-2-2018