Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trouw·for·mu·le
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trouwformule trouwformules
verkleinwoord trouwformuletje trouwformuletjes

Zelfstandig naamwoord

de trouwformulev / m

  1. de officiële vraag die de ambtenaar van de burgerlijke stand stelt en waar de trouwlustigen op moeten antwoorden bij het aangaan van een huwelijk
    • Ik ken die wettelijke tekst niet, maar wel de Nederlandse trouwformule. Deze zomer heb ik hem uitgesproken toen ik een huwelijk sloot in het Bonnefantenmuseum, en in 1994 heb ik hem zelf ook beantwoord. Dat ging toen zo: ‘Ivonne Cornelia Maria de Beer, neem jij Petrus Marinus Cornelis Maria van Akkeren hier aanwezig, aan tot je wettige echtgenote en verklaar je getrouw alle plichten te zullen vervullen die de wet aan de huwelijkse staat verbindt? Wat is hierop je antwoord?’ Dat was ‘Ja’, en dat is het gelukkig nog steeds[1] 

Gangbaarheid

Verwijzingen