trouwbrief
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: trouwbrief (hulp, bestand)
Woordafbreking
- trouw·brief
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trouwbrief | trouwbrieven |
verkleinwoord | trouwbriefje | trouwbriefjes |
Zelfstandig naamwoord
de trouwbrief m
- (verouderd) de officiele akte waarin staat dat men getrouwd is
- Van een trouwbrief uit 1847 tot een hedendaagse huwelijkssluiting: de nieuwe expositie van de Historische Kring Wederen duikt in het trouwverleden van Wierden. "Wierden trouwt"wordt zaterdag 11 februari om 15.00 uur feestelijk geopend door buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand Conny Mulder.[2]
- (verouderd) de aankondiging dat men van plan is met elkaar te gaan trouwen
- (verouderd) schriftelijke toestemming dat men met elkaar mag trouwen
Gangbaarheid
- Het woord 'trouwbrief' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 31-JANUARI-2017