• tri·ve·lig
  • Afleiding van het Noorse werkwoord trives met het achtervoegsel -lig
Naar frequentie 7394
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud trivelig triveligere
mer trivelig
triveligest
mest trivelig
o enkelvoud trivelig
meervoud trivelige
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
trivelige triveligere
mer trivelig
triveligeste
mest trivelige

trivelig

  1. aardig, aangenaam, prettig
  2. mollig, rond
  • [1]: en trivelig person
een aardige persoon
  • [1]: et trivelig miljø
een aangename omgeving


trivelig

  1. verouderde spelling of vorm van triveleg tot 2012
onbepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van trivelig