tripel
- tri·pel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘trappistenbier’ voor het eerst aangetroffen in 1913 [1] [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | tripel |
verbogen |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
tripel [3]
- drietallig, drievoudig
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tripel | tripels |
verkleinwoord | - | - |
- drietal, drievoud
- bier dat in drie stadia is gegist [5]
- fijne polijstaarde, bestaande uit kiezelzuur met ijzeroxyde en aluminiumoxyde, of uit puimsteenpoeder [6] [7]
- Het woord tripel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tripel" herkend door:
59 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tripel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tripel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tripel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be