Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tri·glief
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord triglief trigliefen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de trigliefm

  1. (bouwkunde) steen met twee hele en twee halve verticale sleuven als onderdeel van een Dorisch fries
Vertalingen

Gangbaarheid

12 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen