Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trend·wat·cher
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trendwatcher trendwatchers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de trendwatcherm

  1. (beroep) iemand die observeert wat in de mode is en probeert te voorspellen wat in de mode komt
    • Trendwatcher Vincent van Dijk heet ons welkom bij deze 'korte vakantie van twee uur'. En hij heeft goed nieuws: "Chardonnay mag weer. We beginnen een positieve campagne, zodat je weer schaamteloos chardonnay kunt bestellen, zonder je te verstoppen voor je wijnvrienden."[2] 
    • Volgens trendwatcher Mabel Nummerdor is de Zomerweek niet voor niets een vast item op de festivalkalender. Het haakt prachtig aan op verschillende trends. De multi-generatietrend bijvoorbeeld. "We gaan steeds vaker met familieleden op stap. Dat zie je niet alleen bij festivals maar ook bij reizen."[3] 
     De Franse traditie ziet er heel anders uit, zoals de Britse trendwatcher Stephen Bayley opmerkte. Je rijdt op je gemak over een met platanen omzoomde tweebaansweg, in een comfortabele auto, bij voorkeur een Citroën DS. Ondertussen zoekt je passagier in de Michelingids een restaurant waar je goed en uitgebreid kunt lunchen.[4]
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. trendwatcher op website: Etymologiebank.nl
  2. Het Parool H. van der Beek 11 mei 2018 Op alleen chardonnay kun je niet leven
  3. Tubantia E. Oomen 20 mei 2018 'Op het perron hoor je al: goh, gaan jullie ook weer?
  4.   Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be