Trekhaak
  • trek·haak
enkelvoud meervoud
naamwoord trekhaak trekhaken
verkleinwoord trekhaakje trekhaakjes

de trekhaakm

  1. voorziening aan een auto waarmee een aanhangwagen of caravan getrokken kan worden
    • 16.35 uur. 316 kilometer, we zijn over de helft van het te behalen aantal kilometers, en er wordt gelachen in de verkeerstoren. Op de A16 hebben de camera’s bij toeval een filebotsing gefilmd. Een auto zit vast aan de trekhaak van zijn voorganger. [2] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Jochem van Staalduine 17 november 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be