treinbouwer
- Geluid: treinbouwer (hulp, bestand)
- trein·bou·wer
- samenstelling van trein en bouwer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | treinbouwer | treinbouwers |
verkleinwoord | treinbouwertje | treinbouwertjes |
de treinbouwer m
- (beroep) (spoorwegen) iemand die treinen bouwt
- (spoorwegen) een bedrijf dat treinen bouwt
- Het woord 'treinbouwer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.