traverseren
- Geluid: traverseren (hulp, bestand)
- tra·ver·se·ren
traverseren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
traverseren |
traverseerde |
getraverseerd |
zwak -d | volledig |
- dwarssprongen maken
- een gebied doorkruisen of doortrekken
- een bergflank zijwaarts oversteken zonder te klimmen of te dalen
- Ik traverseer naar het westen en klim omhoog tot ik weer op de graat sta. Ik ben opgelucht, want aan het helling van de graat zie ik duidelijk dat ik de top onderlangs gepasseerd ben.[3]
- peddeltechniek in tegenstroom
- ‘Traverseren’ betekent niet alleen een bergflank in een zijwaartse manoeuvre nemen, het houdt ook in een rivier over te steken zonder stroomafwaarts te geraken.[4]
- Dankzij de techniek van ‘traverseren’ is het mogelijk een sterke tegemoetkomende stroming haaks over te steken, ook is het mogelijk in een hoge golf stil te hangen ten opzichte van de oevers.
- [2] kruisen
- Het woord traverseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "traverseren" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ traverseren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard Bart Vos 16 november 1996
- ↑ NRC Kester Freriks 6 januari 2007
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be