Travee in een kerk.
  • tra·vee
  • Afkomstig van het Franse woord travée.
enkelvoud meervoud
naamwoord travee traveeën
verkleinwoord traveetje traveetjes

de traveev / m

  1. een deel van een gebouw, dat wordt bepaald door twee opvolgende steunpunten in de lengterichting van het gebouw
  2. een onderdeel van de verticale vlakverdeling van een gevel.
24 % van de Nederlanders;
21 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be