Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trau·ma·to·lo·gie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord traumatologie
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de traumatologiev

  1. de wetenschap die aandoeningen bestudeert die ontstaan zijn door uitwendig geweld en de behandeling van deze aandoeningen
     Neurochirurg Wilco Peul (LUMC) opereert in Leiden veel mensen aan een hersenbloeding. "Waar ik me het meest aan stoor is dat patiënten voordat ze bij ons op de operatiekamer komen via een andere SEH lang onderweg zijn. Je wilt ze het liefst zo snel mogelijk hier hebben, om de schade te beperken." Volgens hoogleraar traumatologie Loek Leenen (UMCU) is er in Nederland geen acute zorgmentaliteit. "We zijn goed in planbare zorg, in de nine-to-five mentaliteit. Alles wat acuut is komt negen van de tien keer op het tweede plan."[2]
  2. (medisch) medisch specialisme dat betrekking heeft op aandoeningen die ontstaan zijn door uitwendig geweld
     Hoe voelde dat voor hem? Als een nederlaag? De afdeling Traumatologie bevindt zich op de eerste verdieping van de vleugel waar alle poliklinieken zijn.[3]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Niet elke spoedeisende hulp redt levens” (14-04-2012), NOS
  3. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014