transponer
- trans·po·ner
Naar frequentie | > 50000 |
---|
transponer
- gebiedende wijs van transponere
- trans·po·ner
transponer
- gebiedende wijs van transponere
- trans·po·ner
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
transponer |
transponía |
transpuesto |
volledig |
transponer
- onovergankelijk zich verschuilen, uit het zicht verdwijnen
- overgankelijk overbrengen, verplaatsen
- verplanten, verpotten, overplanten
- [1] trasponer
- [2] trasladar
- [3] trasplantar
- transponer in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española