Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tram·kaart
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tramkaart tramkaarten
verkleinwoord tramkaartje tramkaartjes

Zelfstandig naamwoord

de tramkaartv / m

  1. kaart waarmee men kan aantonen dat men een geldig tram abonnement heeft
     Burgemeester Van der Laan stelde onlangs ten onrechte in een interview met het mensenrechtenblad Wordt Vervolgd van Amnesty International dat asielzoekers van de gemeente een gratis tramkaartje krijgen. De verslaggever, Michiel Zonneveld, oud-politiek verslaggever van Het Parool, kaartte de kwestie aan door te zeggen dat asielzoekers het abonnement niet kregen, waarna de burgemeester zei van wel.[2]
  2. vervoersbewijs voor een enkele rit met de tram

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Ton Damen
    “Foutje van Van der Laan: gratis tramabonnement voor asielzoekers” (20 maart 2015,), Het Parool