Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trai·ners·vak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trainersvak trainersvakken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het trainersvako

  1. alles wat te maken heeft met het beroepsmatig trainen van sporters
     Theo Janssen: ik ga zeker verder in het trainersvak[1]
     Veel voetballers rollen als vanzelf in het trainersvak. Heel soms knoopt een voetballer meteen na zijn carrière een stropdas om. Met wisselend succes.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Janssen voelt zich senang als trainer: ik ga zeker verder in het vak” (27-04-2018), NOS
  2.   Weblink bron “Wordt het Everton of PSV voor 'buitenbeentje' Brands?” (06-05-2018), NOS