toveraar
- to·ve·raar
- naamwoord van handeling van toveren met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toveraar | toveraars toveraren |
verkleinwoord | toveraartje | toveraartjes |
de toveraar m
- iemand die doet alsof hij zou kunnen toveren
- ▸ 'Reden te meer om de lonen hier onder controle te houden', zegt Marc De Vos, 'al is dat een harde boodschap wanneer de crisis is veroorzaakt door het onverantwoord beleid van enkele financiële toveraars in de VS. Nu betaalt iedereen de prijs.'[1]
- Het woord toveraar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toveraar" herkend door:
41 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron “Loon naar werken” (26/01/2008), De Standaard
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be