• to·tok
enkelvoud meervoud
naamwoord totok totoks
verkleinwoord - -

de totokv / m

  1. (Nederlands-Indië) benaming voor Nederlander in Indië zonder Indonesische voorouders
    • Veel Europeanen zagen hem met zijn blonde haar, blauwe ogen en blanke huid voor een totok aan. [3]
14 % van de Nederlanders;
5 % van de Vlamingen.[4]