• top·po·si·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord toppositie topposities
verkleinwoord

de toppositiev

  1. de hoogste of eerste plaats bekleden in een rangorde
    • Het zal even slikken zijn geweest voor Wang Jianlin toen hij vanochtend de jongste editie van de Hurun Rich List onder ogen kreeg. De eigenaar van de Dalian Wanda Groep (vooral bouwprojecten en bioscopen) verloor vorig jaar maar liefst 23 procent van zijn vermogen. Wang kukelde dan ook van de toppositie. Met ruim 155 miljard yuan (een kleine 20 miljard euro) is hij goed voor plek 5.[2] 
  2. een belangrijke leidinggevende functie in een organisatie
    • In januari wordt duidelijk of dit viertal een kans maakt op de toppositie en welke andere partners de meeste vrienden hebben binnen het bedrijf, of wie simpelweg het meest capabel wordt geacht. Tot die tijd is het koffiedik kijken naar de nieuwe topman of vrouw van de 20.000 werknemers van McKinsey.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Sonny in 't Zandt 12-OKTOBER-2017
  3. de Standaard 31 OKTOBER 2017