• ton·del·doos
enkelvoud meervoud
naamwoord tondeldoos tondeldozen
verkleinwoord tondeldoosje tondeldoosjes

de tondeldoosv / m

  1. doos met een vuursteentje, vuurslag en tondel om vuur te maken
    • Het sprookje heet 'De vetkaars' en is, gezien de ruwe schrijfstijl, vermoedelijk geschreven toen Andersen nog op school zat. Het sprookje gaat over een kaars die moeite heeft zijn plekje in de wereld te vinden, totdat hij een tondeldoos ontmoet die hem aansteekt. Een tondeldoos is min of meer de voorloper van de lucifer. [2] 
82 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[3]