• tol·baas
enkelvoud meervoud
naamwoord tolbaas tolbazen
verkleinwoord tolbaasje tolbaasjes

de tolbaasm

  1. ambtenaar die werkt bij een tol
    • Aan dien tol behoeven de wielrijders geen tolgeld te betalen, maar daar tegenover is de tolbaas ook niet verplicht den boom te openen; dit mogen de wielrijders zelven doen en moeten daartoe vrijelijk in de gelegenheid worden gesteld. [2] 
79 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[3]