tollenaar
- tol·le·naar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tollenaar | tollenaars tollenaren |
verkleinwoord |
- (verouderd) ambtenaar die tol, belasting of pacht heft
- De wetenschap de tollenaar te slim af te zijn geweest gaf de Belgian dentist zo’n zalig gevoel dat hij zich gewillig liet bedonderen door zijn bank.[3]
- Omdat de douaneambtenaren twijfelden aan haar verklaring, besloten ze het voertuig te inspecteren. Een tollenaar vond vervolgens in de bagageruimte achter een wand een lichte zak met diverse in folie verzegelde pakketten. De inhoud bestond uit 15,2 kilogram hasj.[4]
- hoer en tollenaar zijn onze lieve Heer ook dierbaar
God houdt van iedereen
1. inner van tol of belastingen
- Het woord tollenaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tollenaar" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ tollenaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 24 JUNI 2016 Bart Sturtewagen
- ↑ Tubantia Ron Hemmink 24-MAART-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be