• toi·let·spul·len
enkelvoud meervoud
naamwoord - toiletspullen
verkleinwoord - toiletspulletjes

de toiletspullenmv

  1. dingen die je nodig hebt voor de persoonlijke verzorging zoals tandenborstel, tandpasta, zeep, deodorant, washandje, zeep.
    • Hij pakte zijn toiletspullen uit zijn reistas en legde ze één voor één op de wastafel. [1]
  1. Albert Camus, De gelukkige dood