• toe·ziend
vervoeging van: toezien
verbogen vorm: toeziende

toeziend

  1. onvoltooid deelwoord van toezien


stellend
onverbogen toeziend
verbogen toeziende
partitief toeziends

toeziend

  1. toezicht houdend
    • Onder het toeziend oog van tienduizenden Nederlandse autosportliefhebbers heeft Max Verstappen een goede uitgangspositie voor de Grand Prix van Oostenrijk veroverd. [1] 
    • „Bij 37 graden in de schaduw en meer dan 50 in de zon reden de vrachtwagens, onder toeziend oog van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), ook na 12.00 uur nog gewoon de poort van het varkensslachthuis binnen. [2] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]