• toe·schreeu·wen

toeschreeuwen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
toeschreeuwen
schreeuwde toe
toegeschreeuwd
zwak -d volledig
  1. heel luid naar iets of iemand roepen
     Nou ja, het doet er niet toe! En hij begon, de paarden toeschreeuwend, de voorste trojka in te halen.[2]
     Ander vermaak is er in het toeschreeuwen van een groepje eenzame Hillary-supporters. "Lock her up!", scandeert de rij, een mantra dat vanavond nog veel terug zal komen. En natuurlijk kan je de tijd doden met het lezen van de lollige teksten op de T-shirts die worden verkocht: 'Hillary zuigt, maar niet zoals Monica', 'Hillary for prison 2016'.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    Guus Dietvorst
    “Trump-event in swing state Pennsylvania: Hillary-haat en kalme Trump” (05-11-2016), NOS