Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ti·tel·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen titelloos titellozer titelloost
verbogen titelloze titellozere titellooste
partitief titelloos titellozers -

Bijvoeglijk naamwoord

titelloos

  1. zonder titel
    • In het titelloze laatste hoofdstuk van het boek stond de clou van het verhaal. 
    • Het titelloze liedje werd een echte meezinger. 

Gangbaarheid