tinnef
- tin·nef
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘slechte waar, tuig’ voor het eerst aangetroffen in 1906 [1]
- Herkomst: Jiddisj [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tinnef | - |
verkleinwoord |
het tinnef o
- (Jiddisch-Hebreeuws) slechte waar, rotzooi
- (Jiddisch-Hebreeuws) verachtelijk persoon of verachtelijke groep van personen
- Het woord tinnef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tinnef" herkend door:
35 % | van de Nederlanders; |
3 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "tinnef" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be