Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tim·mer·den af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aftimmeren

timmerden (...) af

  1. meervoud verleden tijd van aftimmeren
    • Wij timmerden af. 
    • Jullie timmerden af. 
    • Zij timmerden af. 

Gangbaarheid