tikkelen
tik·ke·len
- frequentatief gevormd uit tikken met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tikkelen |
tikkelde |
getikkeld |
zwak -d | volledig |
tikkelen
- overgankelijk herhaaldelijk met een korte beweging aanraken
- Een grasspriet tikkelde aan tegen haar neus, een vlieg mafte rustig op haar koon. [1]
- inergatief herhaaldelijk tikken laten horen
- De regen tikkelde tegen de ruiten, de wind woei in kleine, trieste vlaagjes, die gauw weer stilden. [2]
- Het woord 'tikkelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tikkelen" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Heijermans, H.; ps. Samuel FalklandSchetsen. Deel 1 (1915) 3e druk; H.J.W. Becht, Amsterdam p. 93; geraadpleegd 2014-06-02
- ↑ Bruggen, C. vanDe verlatene. Een roman uit het Joodsche leven. (1910) Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam p.348; geraadpleegd 2014-06-02
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be