Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tijds·in·de·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tijdsindeling tijdsindelingen
verkleinwoord tijdsindelinkje tijdsindelinkjes

Zelfstandig naamwoord

de tijdsindelingv

  1. de verdeling van de tijd tussen verschillende bezigheden
    • Tijdens het staatsbezoek was er sprake van een zeer strakke tijdsindeling. 
    • De gestuctureerde student had een goede tijdsindeling gemaakt en was mooi op tijd klaar met zijn scripties. 

Gangbaarheid