[1] tiaar
 
[2] tiaar
  • ti·aar
  • uit het Perzisch
enkelvoud meervoud
naamwoord tiaar tiaren
verkleinwoord

de tiaarv / m

  1. kroon van de paus
  2. een (half-)rond hoofdsieraad voor vrouwen, meestal gemaakt van goud of platina, en versierd met edelstenen
27 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be