Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • thuis·zorg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord thuiszorg -
verkleinwoord thuiszorgje thuiszorgjes

Zelfstandig naamwoord

de thuiszorgv / m

  1. verzorging en verpleging die bij cliënten thuis wordt geleverd
    • Thuiszorgmedewerkers protesteren tegen bezuiniging. [1] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen