thuisverpleging
- thuis·ver·ple·ging
- samenstelling van thuis zn en verpleging zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | thuisverpleging | thuisverplegingen |
verkleinwoord |
de thuisverpleging v
- verpleging en verzorging van een patiënt in de woning van de patiënt zelf
- ▸ Bij het zorgkantoor moeten patiënten vragen om door de AWBZ gefinancierde voorzieningen, zoals thuiszorg en thuisverpleging. Voor een scootmobiel, een traplift of taxivergoeding moet de patiënt naar de gemeente, want dergelijke hulpmiddelen worden betaald uit de WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning).[1]
- ▸ Met deze opmars van het ziekenhuis verdween de thuisverpleging langzaam maar zeker uit beeld.[2]
- Het woord thuisverpleging staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Rinke van den Brink“'Te veel regels chronisch zieken'” (Vrijdag 27 mei 2011, 12:58), NOS
- ↑ Jan Theodoor Maria Bank; Marita Theodora Catharina Mathijsen“Nederland in de negentiende eeuw” (2006), Bakker, ISBN 9035129504