• the·a·ter·bu·reau
enkelvoud meervoud
naamwoord theaterbureau theaterbureaus
verkleinwoord - -

het theaterbureauo

  1. (bedrijf) (toneel) onderneming die voor artiesten optredens organiseert
     Het leek hem toen een aardig idee in dat kader ook een wedstrijd uit te schrijven voor beginnende cabaretiers. Dat werd het Leids Cabaretfestival. En daaruit ontstond na enkele jaren zijn theaterbureau, dat aanvankelijk vooral de boekingen ging verzorgen voor festivalwinnaars die een cabaretcarrière wilden beginnen.[2]
     Terwijl gesubsidieerden steeds moeilijker het schouwburgpubliek weten te vinden, slagen theaterbureaus als Hummelinck Stuurman, Wallis en Bos erin toneel te maken dat voldoet aan de artistieke maatstaven van critici en andere fijnproevers, én aan de vermaakeisen van het grote publiek.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Henk van Gelder
    “Waaróm de cabaretier een grap maakte, dat vond Harry Kies (67) belangrijk” (30 december 2020) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Wilfred Takken
    “‘Meer dan negen acteurs gaat echt niet’” (4 april 2008) op nrc.nl