• te·rug·wer·ken

terugwerken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terugwerken
werkte terug
teruggewerkt
zwak -t volledig
  1. handelen om weer terug te gaan naar de oude situatie
    • In drie jaar tijd had Lucia vijf gezinsvoogden van jeugdzorg. 'Ze wisselden elkaar in moordend tempo af', zegt Rob. 'De eerste zei: ik ben al heel ver om moeder uit het ouderlijk gezag te halen. De tweede zei: nee hoor, we gaan terugwerken naar huis. De derde ging wr een andere kant op.[2] 
  2. handelen dat effect heeft op een situatie uit het verleden
    • 'Juridisch gezien kun je geen belastende maatregel, zoals een heffing of het vragen van geld, laten terugwerken. Dat is in strijd met het beginsel van rechtszekerheid.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant Maud Effting 7 maart 2015
  3. Volkskrant LAURA DE JONG 29 september 2011