• te·rug·wan·de·len

terugwandelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terugwandelen
wandelde terug
teruggewandeld
zwak -d volledig
  1. te voet gaan naar de plaats waar men vandaan komt
     Oscar leek in een goed humeur te zijn toen ze terugwandelden naar het kantoor, de onderhandelingen hadden in het ministerie plaatsgevonden.[2]
     De deze week gepresenteerde atlas met de publieke wildobservatieplaatsen op de Veluwe (zie kader) zegt dat de auto’s een plek kunnen krijgen op parkeerplaats Groenendaal, langs de A50 tussen Arnhem en Hoenderloo. Dat klopt als een bus. Na een klein stukje terugwandelen gaat het onder de snelweg door een donker tunneltje. Nadat het wildhek is gepasseerd, loopt de route door het Deelerwoud.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  3.   Weblink bron
    Gijsbert Wolvers
    “Veel herten te zien bij wildobservatiepunt in Deelerwoud” (2 september 2013), Reformatorisch Dagblad