• te·rug·tel·len

terugtellen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terugtellen
telde terug
teruggeteld
zwak -d volledig
  1. van een hoger naar een lager getal tellen
     Sybil was er op een gegeven moment ook geweest, vlak voordat ze haar ogen had gesloten, vlak voordat ze hadden gezegd dat ze vanaf tien moest terugtellen.[2]
  2. van het heden naar het verleden tellen
     "Dat doen we traditioneel met jaarringen van bomen, want die kun je terugtellen. IJken met eiken noemen we dat", legt Van der Plicht uit. "Maar dat houdt rond 12.000 jaar geleden op, want tijdens de laatste IJstijd waren er in grote delen van het noordelijk halfrond geen bomen."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Sophie Green (vert.Els Franci-Ekeler)
    “De leesclub aan het einde van de wereld” (2019), Uitgeverij De Fontein  , ISBN 9789026144929
  3.   Weblink bron “Archeologische datering verbeterd” (19-10-2012), NOS