• te·gen·vraag
enkelvoud meervoud
naamwoord tegenvraag tegenvragen
verkleinwoord

de tegenvraagv / m

  1. een kritische vraag waarmee men het eerder beweerde in twijfel trekt; een vraag die men stelt als reactie op een gedane bewering
     De ochtend begon ermee dat de eisende partij demonstratief vier van die getuigen over hun bijzondere expertise liet vertellen en uitleggen waarom Contergan als ongevaarlijk moest worden beschouwd, zonder ook maar één tegenvraag te stellen.[2]
     Een voormalig Amerikaans ambassadeur in Syrië mocht in NRC zonder enige kritische tegenvraag schieten op ons verhaal: "Op het Syrische slagveld zijn geen engelen", zei hij. En die samenwerking met Al-Qaeda? Die was incidenteel.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535
  3.   Weblink bron “'De neiging om de macht te volgen reikt verder dan het Haagse journaille'” (Woensdag 26 juni 2019), NOS