Nederlands

 
teerweg
Uitspraak
Woordafbreking
  • teer·weg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord teerweg teerwegen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

teerweg m [1]

  1. teermacadamweg, weg met asfalt en steenslag
     In haar vonnis zei de voorzieningenrechter in Zutphen donderdag dat de door Heule opgeworpen belemmeringen langs de teerweg op plaatsen waar geen begroeiing of een natuurlijke verhoging aanwezig is om parkeren tegen te gaan, geen inbreuk maken op het aan de Verschoorschool toekomende recht van erfdienstbaarheid.[2]

Gangbaarheid

67 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Strijd over wegdeel Nunspeet onbeslecht” (23-11-2007), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be