tebet
- te·bet
tebet
- (Jiddisch-Hebreeuws) tiende maand van het joodse jaar, in december-januari (Est. 2:16); vierde maand bij telling vanaf Rosj Hasjana
- Hebreeuws (transcriptieversie): tevet
- Het woord 'tebet' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.