Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • task·force
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord taskforce taskforces
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de taskforcem

  1. een groep die één bepaalde taak heeft
    • Minister van Buitenlandse Zaken Mike Pompeo richtte eerder al een speciale taskforce op om de 'onverklaarde gezondheidsincidenten' te onderzoeken. [1] 
    • De autoriteiten hebben ongeveer 2500 mensen geëvacueerd sinds het begin van de vulkaanuitbarsting, ruim een maand geleden. De autoriteiten roepen een taskforce in het leven die een herstelplan moet opstellen voor de zwaar getroffen gemeenschappen, maakten Kim en gouverneur David Ige bekend. [2] 
  2. gevechtsgroep in het leger
    • Tuinman ontving met de ridderslag, een klap van de koning op zijn schouder, de hoogste dapperheidsonderscheiding wegens zijn meervoudig ploegoptreden voor Taskforce 55 in 2009 voor zijn getoonde leiderschap in Afghanistan. [3] 
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen