• tar·taar
  • Leenwoord uit het Frans steak tartare, in de betekenis van ‘rauwe gehakte biefstuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1932 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord tartaar tartaren
verkleinwoord tartaartje tartaartjes

de tartaarm

  1. (voeding) een gehakte biefstuk
    • In een restaurant bestel ik vaak tartaar. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]