Nederlands

 
[1] tandartspraktijk
 
[2] tandartspraktijk
Uitspraak
Woordafbreking
  • tand·arts·prak·tijk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tandartspraktijk tandartspraktijken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tandartspraktijkm

  1. (medisch) bedrijf dat door een tandarts wordt beheerd
     Tandartsen schieten nog schromelijk tekort met het geven van informatie over de tarieven van hun behandelingen. Uit een steekproef van de NOS op de websites van 100 tandartspraktijken blijkt dat driekwart geen informatie biedt. Slechts één tandarts publiceert een tarievenlijst op zijn site.[1]
     Hoe begin ik een tandartspraktijk op de manier van Dzjengis Kan? Een boek over dit onderwerp heeft in Engeland de jaarlijkse Diagramprijs voor de raarste boektitel in de wacht gesleept.[2]
  2. hoe zaken gaan tijdens het beoefenen van het vak tandarts
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    ugo van der Parre
    “Tandartsen informeren slecht over tarieven” (27-06-2011), NOS
  2.   Weblink bron
    ugo van der Parre
    “Raarste boektitel: Dzjengis Kan voor tandartsen” (25-03-2011), NOS