• tai-chi

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord tai-chi -
verkleinwoord - -

de tai-chiv / m

  1. een van oorsprong Chinese vechtkunst
vervoeging van
tai-chiën

tai-chi

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tai-chiën
    • Ik tai-chi. 
  2. gebiedende wijs van tai-chiën
    • Tai-chi! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tai-chiën
    • Tai-chi je?