tafelen
- ta·fe·len
- In de betekenis van ‘ketelmuziek maken’ voor het eerst aangetroffen in 1882 [1]
- Afgeleid van tafel met het achtervoegsel -en
de tafelen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord tafel
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tafelen |
tafelde |
getafeld |
zwak -d | volledig |
tafelen
- inergatief aan tafel zitten om te eten.
- Het woord tafelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tafelen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tafelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be