• tac·ke·len
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘beentje lichten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1951 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tackelen
tackelde
getackeld
zwak -d volledig

tackelen

  1. overgankelijk, (sport) op (on)geoorloofde manier een tegenstander aanvallen
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]