1. medicijn dat anaal wordt ingenomen
  • sup·po·si·toi·re
enkelvoud meervoud
naamwoord suppositoire suppositoires
verkleinwoord - -

de suppositoirem

  1. (medisch) medicijn dat anaal wordt ingenomen
    • Als clubarts bij Club Brugge, tussen 1972 en 1987, had ik een speler – zijn naam noem ik nooit – die het veld niet betrad zonder een suppositoire Indocid. Een zetpil, jawel. [1]
47 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[2]


  • IPA: /sy.po.zi.twaʁ/
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  suppositoire     le suppositoire     suppositoires     les suppositoires  

suppositoire m

  1. (medisch) zetpil