• sup·ple·tie
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘aanvulling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1658 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord suppletie suppleties
verkleinwoord

de suppletiev

  1. aanvulling, toevoeging
    • Suppletie van voeding met vitamine D. 
  2. (taalkunde) het verschijnsel dat er binnen hetzelfde vervoegings- of verbuigingsparadigma verschillende niet-verwante vormen voorkomen
    • Dit niveau van abstractheid maakt het tamelijk eenvoudig om met morfologisch ingewikkelde gevallen als suppletie om te gaan.[2] 
72 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[3]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.