suppletie
- sup·ple·tie
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘aanvulling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1658 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | suppletie | suppleties |
verkleinwoord |
de suppletie v
- aanvulling, toevoeging
- Suppletie van voeding met vitamine D.
- (taalkunde) het verschijnsel dat er binnen hetzelfde vervoegings- of verbuigingsparadigma verschillende niet-verwante vormen voorkomen
- Dit niveau van abstractheid maakt het tamelijk eenvoudig om met morfologisch ingewikkelde gevallen als suppletie om te gaan.[2]
- Het woord suppletie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "suppletie" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "suppletie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan-Wouter Zwart, Het ontstaan van I’ en C’
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be