Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stroom uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitstromen

stroom (…) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitstromen
    • Ik stroom uit. 
  2. gebiedende wijs van uitstromen
    • Stroom uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitstromen
    • Stroom je uit? 

Gangbaarheid