Nederlands

 
streetfood
Uitspraak
Woordafbreking
  • street·food
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord streetfood
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het streetfoodo

  1. (voeding) (horeca) eten dat op straat wordt klaargemaakt, verkocht en genuttigd
     Sluyter runt ook nog een streetfood-restaurant in Gouda, dat begon na een week met het bezorgen van satés en nasi-gerechten. De grootste hit bij die zaak is het DIY cocktail-pakket: "Je krijgt voor een vast bedrag de ingrediënten voor een cocktail thuis, en op Instagram zetten we een video met de instructies. Daar krijgen we heel goede reacties op, en het verkoopt standaard uit."[2]
     Hoewel er een lichte daling te zien is in onze frietconsumptie, is friet hip. Ga naar een willekeurig foodfestival en je vindt er hoogstwaarschijnlijk wel een friettruck, misschien zelfs wel meerdere. "Friet is van oorsprong streetfood en streetfood is hip", zegt Ubel Zuiderveld, hoofdredacteur van vakblad Frituurwereld.[3]
     Het afgelopen jaar gingen twee festivals, waar alleen maar foodtrucks stonden, failliet. En meer festivals staan op het randje van omvallen, volgens Richard Lezer van Stichting Streetfood Nederland. "We horen steeds meer geluiden over slecht georganiseerde festivals waar weinig bezoekers op af zijn gekomen en de omzetten zeer tegenvallen."[4]


Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. streetfood op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Zo maken horecaondernemers het beste van verplichte sluiting” (Zaterdag 11 april 2020, 11:49), NOS
  3.   Weblink bron “Hoera! Het frietje bestaat 150 jaar en dat wordt gevierd met een smulgids” (Maandag 30 september 2019, 08:59), NOS
  4.   Weblink bron “Met 80 km/u naar Denemarken om pannenkoeken te bakken” (Maandag 12 september 2016, 08:03), NOS