• stok·ken
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘blijven steken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1806 [1]

de stokkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stok
     Wandelstokken? Inderdaad, ik was met de trend meegegaan en had een paar Leki Thermalite-wandelstokken aangeschaft. Deze deden ook dienst als tentpalen, twee vliegen in een klap dus. In totaal scheelden deze multifunctionele stokken mij 350 gram aan gewicht.[2]


stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stokken
stokte
gestokt
zwak -t volledig

stokken

  1. blijven hangen, blijven steken
     Doordat de buitengewone noodremvoorziening in werking trad, stokte de lift tussen de zesde en de vijfde. Medewerkers en een monteur schoten te hulp.[3]
     Opvallend genoeg is in de laatste maand van het jaar de werkloosheid licht opgelopen, met 3000 mensen. Ook eerder in het jaar stokte de daling van de werkloosheid even. Economen van het Centraal Planbureau verwachten echter dat ook in 2019 de werkloosheid daalt, maar in een veel lager tempo.[4]



99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]
  1. "stokken" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Weblink bron “Liftongeluk universiteit Groningen door verkeerd afgestelde rem” (22-03-2019), NOS
  4.   Weblink bron “66.000 minder werklozen in een jaar, maar daling stokt” (17-01-2019), NOS
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be